VOORVALLEN VAN VOOROUDERS
KORTE IMPRESSIES VAN ENKELE GEBEURTENISSEN.
Van enkele voorouders wil ik hier een voorval vertellen. Het geeft een beeld van een bepaalde tijd.
1. De pot verwijt de ketel... Over Jan van Limburg rond 1800.
2. Wie heeft boter op zijn hoofd? Over Hendrik Corsten rond 1770
3. Bol staan van... Over Jan Bol rond 1760
4. Waar zeggen. Over Dirck Peter Verschuren rond 1636.
5. De kant van Canters. Over Antonius Henricus Canters rond 1630
6. Uit de school geklapt. Over Michiel Claes Everts van Doerne rond 1590.
7. Boete doen. Over Hanrick Geerlyck Horcx rond 1540
1. DE POT VERWIJT DE KETEL...
Joannes, zoon van Jan van Limburg en Meggel Wittenberg, woonde in Berghem.Het was het jaar 1800. Erg breed had Joannes het niet, maar toen er iemand aan de deur kwam met een mooie koperen pot, kon hij de verleiding niet weestaan. Hij kocht de blinkende koperen ketel voor 24 gulden en 10 stuivers van Hendricus Klasse, knecht van Gijsbert Thomas uit Lommel. Het betalen hoefde hij niet meteen. De tijd verstreek.
Gijsbert had volgens eigen zeggen Joannes meermalen gemaand om te betalen, maar deze had steeds geweigerd. Daarom voelde hij zich genoodzaakt om zijn twee knechten naar het huis van Joannes te sturen. Het waren Jan van der Vee, die dacht dat hij 20 jaar was, maar dat niet precies kon zeggen, omdat zijn ouders vroeg gestorven waren, en Dielis Beijsen, ongeveer 16 jaar oud. Het was ondertussen wel 12 februari 1802 geworden. Zij waren bij Joannes aangekomen en hadden gevraagd naar het geld, maar Joannes had geroepen, dat hij genoeg geld had, maar beslist geen duit zou betalen. En dat ze zijn huis onmiddellijk moesten verlaten. Toen Dielis nogmaals om het geld vroeg, had Joannes hem een klap tegen zijn hoofd gegeven. Jan van der Vee eiste, dat Joannes ophield, want anders zou hij zich er ook mee bemoeien. Joannes was intussen zo kwaad, dat hij een aks (bijl) greep en begon te dreigen. Jan had de arm van Joannes gegrepen en wrong net zo lang tot deze de aks liet vallen. Vervolgens waren ze al vechtend op de grond gevallen. Al liggend greep Joannes zijn mes, sprong op, maar Jan had al een stok gegrepen en begon nu buiten zinnen op Joannes in te slaan tot hij het mes liet vallen. Dit vertelde Gijsbert aan de schepenen, die de zaak onderzochten.
Volgens Maria, de vrouw van Joannes, was het toch allemaal wat anders gegaan. In het huis van Joannes en Maria hadden Maria en Johanna van Weert een kamer. Alle drie verklaarden zij, dat 's morgens om negen uur de twee ketelverkopers het huis waren binnengedrongen. Daarop hadden ze Joannes geroepen, die met een aks in de hand binnen kwam. Maria had de aks meteen van Joannes afgenomen. Toen dreigden de mannen Joannes te slaan , de een met een stok en de ander met een riek. De riek had bij de kelderdeur gestaan, klaar om weggebracht te worden, maar een van de ketelverkopers had hem gepakt. De mannen hadden Joannes op de grond gegooid. De ene greep Joannes bij de haren, de ander hief zijn stok omhoog om toe te slaan. Van pure angst had Maria zich omgedraaid en was de andere kamer ingegaan. Ze had geen slag gezien, maar wel gehoord. Joannes strompelde de kamer in met een bloedneus en pijnlijke arm. Johanna van Weert, vertelde hoe de ketelverkopers zich op Joannes hadden gestort en boven op hem lagen. Ze had nog geprobeerd hen weg te trekken.
Joannes had best willen betalen, maar geen kans gehad.
In ieder geval was er nog een verklaring van Willem Jan van Schaijk, die in 1800 bij Joannes een kamer had. Hij verklaarde dat in die tijd Joannes een koperen ketel had gekocht, waarover nu de ruzie was, en dat de verkoper had gezegd, dat die over een jaar of twee betaald kon worden.
Wat de waarheid was, bleef onduidelijk.
2. WIE HEEFT BOTER OP ZIJN HOOFD?
Hendrik Corsten woonde met zijn gezin in Oss rond 1770. Hij had een flinke hoeveelheid boter, die hij niet naar de boterwaag had gebracht om daar te verhandelen, maar het rechtstreeks verkocht aan Johannis Rijstelberg, vorster van Nistelrode. Joannis probeerde die te veilen bij het huis van Jan van Valkenburg, maar ze konden het maar niet eens worden over de prijs. Toen ging Joannis naar het huis van Iwen Janse van Erp om daar zijn boter te verkopen. Antonij Mouthaan uit Oijen zei, dat Joannis geen boter mocht leveren. Dat had hij zelf afgelezen van het plakkaat. Het was verboden.
Hendrien Otten, weduwe van Dielis van Lent, gewezen pachter van de boterwaag in Oss voor drie jaar, zou hier heel ontstemd over zijn. Rijstelberg moest daarover hard lachen en beweerde: "Ik kan zoveel boter leveren als ik wil. Ik wil nog wel hondert ducaaten daar aan verspeelen tegen die van Oss haar booterwaag." Toen had Anthonij gevraagd, van wie hij die boter had. Hendrik Corsten had aan hem boter verkocht. Hendrik had ook boter aan zijn schoonzoon Hendrik Emets gegeven en die had de boter ook aan hem, Rijstelberg, verkocht. Anthonij geloofde het toen wel en kocht de partij boter van 281 pond.
In de 18e eeuw kreeg Oss een stadhuis annex boterwaag die tot 1921 op de Heuvel stond.
3. BOL STAAN VAN...
Het boterde al lang niet tussen familie Bol en familie van der Putten. Het was 1758. Waar de woordenwisseling en de daaruit voortvloeiende hooglopende ruzie met Hendrik van der Putten nu weer over was gegaan, wist Piet Jan Bol uit Oss niet meer. Piet woonde op de Heuvel in Oss, maar nu waren ze in het huis van Herman de Gester met enkele mensen. Er ontstond discussie over de markt. Het dreigde uit de hand te lopen. Van der Putten werd het huis uit geduwd. Ook anderen vertrokken. Piet Jan Bol was toen met Mr. A.J. Verster, stadhouder van het Kwartier van Maasland, het huis uit gegaan. Op de Heuvel gekomen troffen ze daar Hendrik van der Putten aan. Hij had een snaphaan (geweer) in zijn hand en bedreigde Piet Jan Bol. Er ontstond een handgemeen tussen Van der Putten en Bol. Piet Bol greep de snaphaan met zijn handen, maar Van der Putten had het andere einde vast. Toen trok Hendrick als eerste zijn mes om daarmee Bol te steken of te snijden. Piet Bol rende weg, maar viel. Daarop trok ook hij zijn mes. Toen ze elkaar daarmee te lijf gingen, kon Piet Bol weer een deel van de snaphaan pakken. Van der Putten loste een schot en schoot door het pand van de jas van Bol. Het volgende moment werd er door omstanders in gegrepen.
Het was nog geen drie jaar later in 1761, dat Piet Jan Bol op straat rond twee uur in de middag Anthonij, de zoon van Hendrik van der Putten tegenkwam. Piet Jan Bol sprak hem aan over zijn vader, waarna een woordenwisseling volgde en de vierendertigjarige Anthonij zijn mes greep. Ook Piet greep zijn mes. Na over en weer steken en dreigen, grepen enkele mensen, die alles gezien hadden, in.
Anthonij klaagde, dat Piet hem met het mes "door sijn hooft had gesneeden, hetgeen zeer bloedde."
4. WAAR ZEGGEN.
In 1636 was er van Dirck Peter Verschueren, geld ontvreemd uit de kerk. Philips Isbouts werd hiervoor opgepakt.
Emke, de dochter van Dirck Peter Verschueren, zou volgens Frans Voermans gezegd hebben, toen ze op het veld aan het werk waren: "Dat zij en haar ouders op niemand geen "presumtie" hadden dan op Philips Isbouts, in deze aanlegger, dat hij haar vaders geld uit de kerk gestolen zou hebben." Ook had Emke, al voor het proces ging lopen, tegen hem gezegd: "Dat op een avond, een persoon, aan het huis van Philips had gestaan, die gehoord had, dat Philips tegen zijn vrouw zei: Nu zullen wij Dirck Omen met zijn eigen geld betalen, t.w. het "erfgoet" dat Dirck, als momboir, aan hem had verkocht." En ook had Frans Voermans dikwijls gehoord, dat Peter, de zoon van Dirck Verschueren bij de waarzegger zou zijn geweest, die er wel voor zou zorgen dat er geld terugkwam. Dit is het hele dorp "doorgestroyt".
Geertruyt Hendricx was op het moment dat het geld uit de kerk ontvreemd was in het huis van Dirck Verschueren en zij had hem toen horen zeggen: "Dat degene die zijn geld gestolen had, het weer terug zou brengen of dat hij anders van den duyvel so sou worden gequelt ende door het gevelgat vuytgevuert".
Peter Lambrechts, die bij het huis van Dirck was, toen die uit het veld kwam, verklaarde, dat hij tegen hem zei: "Dirck, Onsen Lieven Heer wilt U ongeluck versetten. Ick hebbe gehoort dat U gelt is genomen vuytte kercke".
Waarop Dirck antwoordde: "Ick hoop dat het allen ten besten sal comen."
Joost Philips verklaarde, dat hij dikwijls heeft horen zeggen dat de zoon van Dirck Verschueren om raad is geweest bij de waarzegger, om hun gestolen geld terug te krijgen.
Wilbert Joosten van Bussel, schepen, verklaarde, dikwijls te hebben horen zeggen "in het gemeyn" dat Philips Isbouts het geld van Dirck Verschueren zou hebben gestolen, omtrent, ten tijde van het proces tussen Philips en Huybert. Hij kende Philips "als een getrouw naebuer". Ook wist hij, zoals het hele dorp het wist, dat de zoon van Dirck Verschueren bij de waarzegger was geweest, zonder te weten wat hij daar uitgericht heeft.
Aert Joosten wist dat er "questie" was geweest tussen Philips Isbouts en Huybert Jan Diepenbeecx, elkaars buren. Hij wist ook, dat de waarzegger had gezegd: "Dat den dief, door den duivel zou worden gedwongen het geld terug te brengen."
De vrouw van Philips Isbouts was in die tijd in barensnood en zij had gebeden dat zij niet zou baren, want dat zij van het geld niet het minste wist.
In het proces tussen de schout van Asten en Philips Isbouts kwamen verschillende zaken aan de orde.
Isbouts zei: "Dat, nadat van Dirck Verschueren, uit de kerk eenige penningen zijn ont vreemd, deze zich niet heeft ontzien zijn zoon naar de waarzegger te zenden en door diens raad de gearresteerde valselijk te beschuldigen en door eenen Huybert Jan Diepenbeecx dat hij sijne penningen zou hebben gestolen en dat daarvan "eenen publycke fame soude gaen".
Er was hierover een proces gevoerd, waarbij Dirck Verschueren werd veroordeeld tot een "amende" van 75,- en de kosten van dien. Dirck had nog overwogen om te appeleren, maar heeft, ziende dat hij met "sijnen duyvels raedt" tegen de rechtvaardigheid niets zou kunnen doen, dit appel laten lopen.
Volgens Isbouts zouden zijn zoon en Anthonis Peters, zijn schoonzoon, zich zo ver laten brengen door raad van de waarzegger om hem nog meer "quellinge" te bezorgen, twee bijenkasten 's nachts in zijn schuur te verbergen om hem in een eeuwig schandaal te brengen, hem valselijk aan te klagen.
Zoon en schoonzoon waren met de schepenen van deze bank naar het huis van Isbouts gegaan. Ze gingen zonder iets in huis te zoeken regelrecht naar de schuur, waar ze bijenkasten onder het stro vonden.
Isbouts vond, dat de rechter maar moest oordelen, want niemand kon toch geloven, dat hij in de Kerstnacht, de bijenkasten uit verschillende "hallen" zou durven halen, omdat hij er totaal geen verstand van had.
Ook was hij een persoon waarvan de buren "een goede opinie " hebben. Ook was hij van "goede huize", bezat huis, hof, land en weide en was "gegoed". Zijn vader stond "borg" voor hem. Hij verzocht de raad hem vrij te laten.
Dirck verklaarde, dat Philips Isbouts, juist een slechte naam had en bekend stond om "diverijen en diergelijcken". Ook waren de kinderen van Isbouts nog aangetroffen met "in hun handen hebbende en etende honichraten".
Philips is geen bijenman, kon niet aantonen, dat hij ze gekocht had. Isbouts beklaagde zich over het feit dat hij als een "moirdernaer off notoiren dieff in de gevanckenis is geworpen". En dat was alleen omdat er bijen bij hem gevonden waren in een schuur, die buiten het huis stond, waar iedereen binnen kon.
In zijn verdediging kwamen geen nieuwe gezichtspunten meer naar voren en dus bleef hij gevangen.
5. DE KANT VAN CANTERS.
Antonis Henricus Canters was rond 1565 geboren in Asten. Uit het eerste huwelijk met Elsken Groetens waren de kinderen Johannis (Jan) , Anthonie, Yken, Heijlken, Willemken, Henricus en Judocus geboren. Zijn tweede huwelijk rond 1638 was met Anneke Philip Baltis.
In 1594 moest Anthonis borg zijn voor Jan Rommen. Maar hij kon of wilde de borg niet betalen Hij had zich zelf op eigen risico in de boeien laten slaan. Toch koos hij uiteindelijk eieren voor zijn geld en kon er een proces volgen, als hij beloofde de kosten van de vertraging te betalen. Anthonis won het proces en hoefde geen borg te betalen.
Anthonis Henricks Canters was burgemeester van Asten in 1591, schepen van Asten in 1610, 1611, 1614, 1617, 1623, 1630 en 1631 en president schepen in 1634 en 1639.
De kapel van Lommel.
Anthonis Henrick Canters en Elske schonken in 1615 geld aan het convent van Ommel in ruil voor "een singhende misse" en eeuwige gebeden voor hun zielen in de kapel van Ommel op Sint-Anthonis dag.
Bij de inning van de tienden waren er soms problemen, zo ook in 1627. Twee geestelijken meenden eigenaar te zijn van de tienden van een stuk land en dat leverde natuurlijk de nodige commotie op, zoals hieronder bij een tiende in Ommel: De getuigen vertelden het volgende:
Jan Anthonis Canters, verklaarde dat hij met Michiel Jacobs, zijn zwager tijdens de oogst op de akker van de Phlips Aert Daniels was gekomen, die zijn boekweit aan het maaien was. Hij meende de tiende op te halen en op te laden, maar de gedaagde had hem toen gezegd dat Walraven Hanssen, vorster, en zijn mannen de tiende al gehaald hadden. Hij, Jan, is toen weggegaan en had gevraagd aan Walraven of hij, of iemand namens hem, de boekweit van Phlips Aert Daniels gehaald had. Philips had hem later nog wel driemaal bevestigd dat de vorster de boekweit had getiend.
Michiel Jacobs, 27 jaar, verklaarde dat hij met Jan Canters, zijn zwager, mee was geweest. Zijn verklaringen kwamen verder overeen met die van Jan Anthonis . Ze waren de vorster nog tegengekomen, die bezig was de "gruyte" (een combinatie van graanproducten om bier te brouwen) op te halen.
Anthonis Canters, 63 jaar, president, verklaarde dat toen openbaar werd dat Philips de tienden van zijn boekweit niet behoorlijk had afgewerkt, de vorster bij hem thuis was gekomen om namens Philips twee vat boekweit ter voldoening van de behouden tiende te brengen. Hij, Anthonis, had deze niet aangenomen. Hij was er niet tevreden over.
Walraven Janssen, 35 jaar, vorster, verklaarde dat de vrouw van Philips tegen hem had gezegd: "Die van Omel hebben de tiende al wegh". Verder zei ze, dat Jan Deynen en zijn vrouw bij hem gekomen waren en verzocht hadden van zijn loon voor Phlips Aertsen aan Anthonis Canters ongeveer een "sester" boekweit af te dragen. Hij had dit gedaan, maar Antonis wilde de boekweit niet. Omdat hij er toch iets mee moest doen, had hij de boekweit toen maar aan zijn kinderen te eten gegeven, want anders zou hij snel bederven.
Jan Jan Joost Deynen, 28 jaar, verklaarde dat Philips bij de laatste oogst vlak bij zijn woonhuis een akker met boekweit had bezaaid. Verder dat hij met Jan Piecx op den akker was gekomen om de tiende op te halen. Philips was bezig met maaien en beloofde hem twee vat boekweit te geven.
In 1633 maakte hij samen met zijn vrouw Elske, die in 1638 overleed, zijn testament op. Hij had na haar dood vergeten de deling verder vast te leggen. Op 16 juni 1646, ziek en oud , bracht hij wijzigingen aan in zijn testament. Henricus, Judocus en Willemken waren ondertussen al overleden. In 1654 was Anthonis nog steeds in leven, ondertussen al 90 jaar. Zijn testament van 1650 vertelde het volgende:
" ...Aan Jan en Anthonis, zijn zonen, komen het geheel inkomen van al zijn renten en goederen - voor ieder een jaarpacht. -toe. Op de dag van zijn begrafenis, uit te reiken aan den Armen, het brood van twee mud rogge. Alsnog voor iedere arme een pot bier, om voor zijn ziel te bidden. - Aan de twee kinderen van Willemken, zijn dochter, verwekt bij Bruysten van Bussel: - de hoeve aan Voordeldonck - met alle goederen daaraan en bijbehorende. Hen daarin, mits deze, erfelijk te institueren "heredis pro parte" zonder dat zij verder in enige goederen zullen concureren of delen. Dit is dus hun volle portie. - Aan Aert Jan Aelbers - g.m. Marie - weduwe Hanrick, zijn, testateurs, zoon: - een akker gelegen aent Ven en gekomen van Anneken Everts. En alsnog - f 200,- uit een rente van - f 500,- die de kinderen van Willemken, zijn dochter, aan hem zijn "geldende". - De resterende - f 300,- gaan naar zijn vier "ondergenomineerde" kinderen. Hierin zal ook Aert, namens zijn vrouw, gerechtigd zijn, zonder dat hij dan verder iets zal mogen pretenderen. Om redenen, eensdeels, dat Henrick, testateurs zoon, vele jaren op zijn goederen heeft gewoont voor de halve pacht en minder. En alzo veel in zijn leven heeft "genoten" en meer andere redenen. - De resterende goederen, welke hem testateur nog competeren, grond, renten, obligaties gaan "hoofdsgewijze" naar: - Jan en Mr. Anthony, zijn zonen, - Michiel Jacops van de Cruys - en - Henrick van Heuchten, zijn zwagers - als mannen van Yken en Heylken, zijn, testateurs, dochters. Zij worden zijn erfgenamen, met dien verstande, dat de deling der "erfgoederen" voor deze, tussen "dezelve" gemaakt, zal blijven en zijn effect sorteren. En hetgene daarboven blijft zal worden "geporteert ende gedeylt" zoals voors. staat. Alle cijnsen en onbetaalde lasten zullen ook door deze vier kinderen betaald worden. Indien iemand van deze vier "geinstitueerde" erfgenamen of iemand anders in dit testament, dit niet wil aannemen, nakomen of tevreden zijn met zijn "maecksel off gift" dan zal hij uit het testament gaan met "twee rijxcdaelders" en zal zijn deel toekomen aan de goedwillende..."
Omdat Anthonis in 1638 hertrouwde, bestreden enkele nabestaanden zijn testament na zijn dood. Ze vonden dat hem de macht om alsnog wijzigingen in het testament aan te brengen, had moeten zijn ontnomen, omdat hij ziek en oud was geweest..
6. UIT DE SCHOOL GEKLAPT
Michiel Claes Everts van Doerne, geboren rond 1590, was boer en herbergier. Ook was hij leenman te Aarle-Rixtel. Hij trouwde twee keer, de eerste keer met Goortje Willem Gevarts en de tweede keer met Anna Lucas Nelen. Hij huurde "een hoeve bij het huis tot Doerne met landerijen en houtwas..” Hij erfde als zwager wat legaten van Grietken Philips Dors, die besmet was met “de haastige ziekte” of wel de pest.
Op een dag werd Michiel gearresteerd. Dat was het gevolg van het volgende voorval.
Theunis Jan van Asten, scholier van de gereformeerde school verklaarde: "Michiel Claes Everts heeft me genadich getracteert ende geslaegen." Bij onderzoek bleek dat Theunis in "leijnden ende boven de billen diverse placken ofte streemen" had.
De schoolkinderen hadden naar oude gewoonte op Sint Thomas dag (21 december) de meester uit de school gekeerd, met als gevolg dat Michiel Claes Everts en zijn zoon door de vensters en deur braken gewapend met stokken. Ze hebben met geweld op de scholieren geslagen waarbij Theunis Jan van Asten de zwaarste klappen kreeg. Deze Theunis, met stenen in zijn rok, werd door Michiel "stootende ende slaende ende Mette twee oft drie reijsen over de banken sleijpende ende voorts voorschreven scholier ongenadich tracterende die hij drie oft vier reijsen op sijn knijen dede vallen hem dwingende om vergiffenis te bidden."
Een van de scholieren was naar schepen Jacob Geurts gelopen en toen was deze met de vorster naar de school gelopen. Onderweg kwamen ze schepen Jan van den Bosch tegen. Bij de school gekomen zagen ze op het kerkhof de scholieren. De meesten "schreijende, seggende dat Michiel Claes Everts met de sijne hun soo getracteert ende geslaegen hadde."
Ze hadden nog de stukken van een rapier in hun hand die op het lijf van Theunis Jan van Asten in wel vijf stukken was geslagen. Deze rapier had Theunis Jan van Asten mee naar school genomen om naar oude gewoonte de meester uit de school te keren. Schoolmeester en koster Jan Christoffels klaagde bij de vorster en schepen over het geweld wat er in zijn school was gebeurd. Michiel en zijn zoon Goort vonden zich niet schuldig.
Een fragmenten uit de uitspraak: De school is een zaak van groot gewicht, waar orde dient te zijn," sedichheit ende gehoorsaemheijt." Scholieren waren "al crijtende ende suchtende s weggeloopen naer de schoolmeester, claegende over het gewelt en dat enige scholieren blauw geslagen waren."
Toen de schepenen waren gekomen, sloegen de aanvallers achter de school op de vlucht naar huis. De schepenen gingen toen naar hun huis en vroegen waarom ze de scholieren zo geslagen hadden? Michiel verklaarde dat hij maar één scholier had geslagen. De schoolmeester klaagde dat door dit voorval veel kinderen door het geweld bedorven waren en zijn school zijn uit gejaagd. Michiel Claes Everts moest gestraft worden als voorbeeld voor anderen.
Goort, zijn kleinzoon, moest 25 gulden boete betalen. Omdat Goort nog een kind was "onder protectie en int broodt van sijn vader" was deze laatste verantwoordelijk.
7. BOETE DOEN.
Er was iets vreselijks gebeurd eind 1540. In een ruzie was Jan, zoon van Vredericxs de Oude, door Hanricx Geerlyck Horcx gedood. Het had er heftig aan toegegaan tussen de twee twintigjarigen. Jan was tenslotte op een steen gevallen door een duw van Hanricx. Nu moest er recht gesproken worden.
Voor de schepenbank verschenen voor de vrienden en familieleden van de dode Joest Thonissoen vander Hagen, Jan Vredericxs, Jan Lucassoen en Meeus Jan Smollerss. Voor de dader kwam Geerlyck Horcx, de vader van Hanricx, op. De partij van de dode wezen als scheidsrechters aan: Willemen Surmonts en Hanricken Wouterssoen, en namens de partij van de dader traden op: Joncker Aert Heijm en Goerden Hanrick Maessoen.
Beide partijen beloofden zich bij uitspraak van de scheidsrechters neer te leggen. Na rijp beraad volgde op 8 januari 1541 de uitspraak van de wijze mannen: De dader moest "een oetmoedigen voetval " doen. Hij moest geld geven aan de kerk van Veghel en aan de kerk van Roede te Eerschot. Ook moest hij een wassen kaars van 1 pond kopen voor het heilig Sacrament in de kerk van Veghel.
Ook zou de dader moeten beloven binnen een jaar drie bedevaarten te houden voor de ziel van de dode. De bedevaarten moesten gaan naar het vuur van de Heilige Apostel Sint Matthys, naar Boxtel naar het Heilig Sacrament van het mirakel en naar Cranenborch. Ook kreeg de dader de verplichting om 16 Carolus gulden te betalen aan de vrienden en familieleden van de dode vanwege de kosten die voor de begrafenis gemaakt zijn. Ook moest hij twaalf zoen guldens betalen voor het zoenrecht. De dader werd voor altijd verbannen uit Veghel, maar mocht er wel op bezoek komen. Ook mocht hij een jaar lang niet in de parochiekerk van Roede komen. Het was hem alleen toegestaan om in de toren van Eerschot te komen om de hoogmis en de preek bij te wonen. Daarna moest hij direkt naar huis gaan.
De kerk van Veghel.
Ook mocht hij niet in de buurt komen van familieleden en vrienden van de doden. De zoenovereenkomst werd mede ondertekend door de getuigen Willem en Jan Hanricxs.
Bronnen:
0 "De pot verwijt de ketel..." (voorouder Willem). Gebaseerd op: Schepenbanken Berghem 04-03-1802 verklaring toeg
7350 inv 66 pag 85-87: 42 en Schepenbanken Berghem 04-03-1802 verklaring toeg 7350 in 66 pag 88-90: 43
0 "Wie heeft boter op zijn hoofd?" (voorouder Willem). Gebaseerd op: Schepenbanken Oss Verklaring 22-08-1770 toeg
7365 inv 158 pag 439-441: 112
0 "Bol staan van.." (voorouder Willem). Gebaseerd op: Schepenprot. Oss Verklaring 28-07-1757 toeg 7365 inv 154 pag
322-323: 104 en Schepenprot. Oss Verklaring 19-05-1761 toeg 7365 inv 155 pag 414: 103
0 "Waar zeggen" (voorouder Anke.). Gebaseerd op: Asten RA 33 - 52 26-04-1635 1/6
0 "De kant van Canters." (voorouder van Anke). Gebaseerd op: Rechterlijk Archief van Asten | 1616-1631 6 september 1633,
Archief Heemkundekring de Vonder | Asten 1646-1656.pdf 16 juni 1646, Rechterlijk archief Asten R 33 - 52 03-01-1650
(kopie 16-6-1645 2/4), Asten Rechterlijk Archief 67a folio 67 verso; 16-09-1615, Asten Rechterlijk Archief 33-52;
05-05-1627.
0 "Uit de school geklapt" (voorouder Anke). Gebaseerd op Van Deursen 8000: Michiel Claes Everts van Doerne.
0 "Boete doen". (voorouder Willem). Gebaseerd op: Zoenovereenkomst Veghel Toegangsnummer: 7700
Inventarisnummer: 24 Schepenbanken Veghel Datering: 18-01-1540 (=1541) Pagina: 290-292 .
Willem den Brok, juli 2022
Bijgewerkt tot juli 2022.
Wil je terug naar de homesite, klik dan op: Voorouders. Genealogie door Willem den Brok.
Maak jouw eigen website met JouwWeb